De was, check. De afwas, check.
Douchen, opstaan, aankleden, check. Tent inpakken, check. Ineens een ingeving krijgen voor cadeau, check. Halve stad afrennen voor 1 en 2 eurocentmuntjes, check. Plakband, plakband, check. Jurk aan, check. Printer faalt, check. Strak op tijd de auto halen, check. Autopapieren kwijt, check. Voorbij Rotterdam komen, check. Strak op tijd de afslag, check. File op de afslag, check. Getoeter omdat ik stilsta voor het kruispunt, snel de kaart checkend, check. Op de gok rechtsaf een parkeerplaats op, check. Rennen, rennen, check. Waar is de ingang van dit pand?, check. Ja-woord, check. Prachtig bruidspaar uitzwaaien, check. 15.00u en vergeten te ontbijten en lunchen, check. Broodje kroket naast een straatmuziekant, check. Op naar huwelijk, 2.